Een wetsvoorstel van D66-Kamerlid Joost Sneller heeft een fel debat losgemaakt over de regels voor politieke partijen in Nederland. De kern van het plan: partijen moeten een vereniging met leden zijn, en die leden moeten minstens eens per vier jaar kunnen meebeslissen over het verkiezingsprogramma en de kandidatenlijst. Wie daar niet aan voldoet, kan niet deelnemen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Omdat de PVV in haar huidige structuur geen ledenpartij is, wordt vooral die partij door het voorstel geraakt. Voorstanders spreken van het versterken van de democratie, tegenstanders waarschuwen voor uitsluiting van kiezers en politieke concurrenten.
Wat houdt het voorstel precies in?
Het initiatief komt van D66’er Joost Sneller. Volgens het voorstel moeten partijen: (1) een vereniging met leden zijn en (2) die leden periodiek formele invloed geven op de belangrijkste keuzes, zoals het programma en de kandidatenlijsten. De norm is minimaal eens per vier jaar, in de aanloop naar de verkiezingen. Partijen die dit niet regelen, kunnen geen lijst indienen voor de Tweede Kamerverkiezingen. Daarmee legt het voorstel de nadruk op interne democratie en controle binnen partijen.
Het plan sluit aan bij een bredere discussie over regels rond politieke partijen, zoals transparantie, financiering en integriteit. Het voorstel is voor advies aangeboden aan de Raad van State. Na dat advies kan het worden aangepast en vervolgens in de Tweede Kamer worden behandeld. Pas na instemming van beide Kamers kan het wet worden.
Waarom raakt dit de PVV?
De PVV van Geert Wilders is geen ledenpartij; formeel is alleen Wilders zelf lid. Deze constructie is bewust gekozen om interne ruzies en machtsstrijd te voorkomen en om strak te kunnen sturen op koers en kandidaten. Onder het voorstel van Sneller zou de PVV haar organisatie moeten ombouwen tot ledenvereniging met interne besluitvorming, of anders niet meer aan de Kamerverkiezingen kunnen deelnemen. Dat maakt de PVV het meest zichtbare voorbeeld in de discussie.
Kritische stemmen stellen dat het plan de grootste partij van het moment hard treft en dat het de politieke keuzevrijheid van kiezers beperkt. Voorstanders benadrukken dat de regels voor alle partijen zouden gelden en dat interne checks and balances bij uitstek een democratisch principe zijn.
Reacties uit de politiek
Niet alleen D66, maar ook CDA en GroenLinks-PvdA steunen de richting van het voorstel. CDA-leider Henri Bontenbal benadrukte het belang van verantwoording door politici richting hun achterban. Met de woorden “Niemand is onaantastbaar. Als ik iets doe wat mijn partij niet leuk vindt dan corrigeren de leden mij ook” onderstreepte hij dat ledencontrole bijdraagt aan legitimiteit en correctie binnen partijen.
Vanuit GroenLinks-PvdA klonk een soortgelijk geluid. Kamerlid Tseggai zei: “Ik gun elke kiezer dat hij of zij lid van zijn favoriete partij kan worden.” De gedachte daarachter is dat burgers niet alleen kunnen stemmen, maar ook mee kunnen doen in de interne partijdemocratie. Daarmee zouden partijprogramma’s en kandidatenlijsten breder gedragen worden.
Tegenstanders spreken juist van een verkapte manier om bepaalde partijen, met name de PVV, te dwingen hun structuur te veranderen of anders buitenspel te zetten. Zij verwachten bovendien dat een verplicht ledenmodel partijen kwetsbaarder kan maken voor georganiseerde interne beïnvloeding of doelbewuste ontregeling.
De reactie van Geert Wilders
PVV-leider Geert Wilders reageerde fel op het voorstel. Volgens hem hoort de overheid niet te bepalen hoe politieke partijen eruitzien of zich organiseren. Hij noemde de aanpak “een totalitaire reflex” en stelde dat het plan “Noord-Koreaans” aandoet en niet past bij Nederland. Wilders ziet het als een poging van politieke tegenstanders om via regels de electorale kracht van zijn partij in te perken, in plaats van het debat met argumenten te winnen.
De kern van zijn bezwaar is dat politieke partijen er zijn om de overheid te controleren, en niet andersom. Wanneer de overheid dwingend gaat voorschrijven hoe partijen intern moeten functioneren, raakt dat volgens Wilders aan de kern van de politieke vrijheid.
Juridische context en de rol van de Raad van State
De Raad van State beoordeelt wetgeving op juridische kwaliteit, uitvoerbaarheid en verenigbaarheid met de Grondwet en internationale normen. De Raad kan kritisch kijken naar de proportionaliteit van een verplicht ledenmodel en de vraag of hiermee de vrijheid van vereniging en het passief kiesrecht worden geraakt. Ook kan de Raad adviseren over overgangstermijnen, uitzonderingen of alternatieve manieren om interne controle en transparantie te borgen zonder uitsluiting te riskeren.
Na het advies volgt de politieke behandeling in de Kamer. Daar kunnen partijen het voorstel aanscherpen, afzwakken of in een bredere Wet op de politieke partijen onderbrengen. Het is dus nog niet zeker in welke vorm de regels uiteindelijk op tafel komen of wanneer ze zouden ingaan.
Argumenten voor en tegen op een rij
Voorstanders van het voorstel zien voordelen in interne democratie: leden kunnen richting geven, leiders corrigeren en kandidaten legitimeren. Dat kan de kwaliteit van besluitvorming verbeteren en het vertrouwen in politiek versterken. Ook zouden duidelijke regels helpen om politieke organisaties transparanter en weerbaarder te maken.
Tegenstanders waarschuwen dat de overheid hiermee een organisatiemodel oplegt en het risico vergroot dat partijen worden uitgesloten op grond van hun interne structuur, niet op basis van hun ideeën. Dat kan de keuzevrijheid van kiezers beperken. Ook vrezen zij dat verplicht openstellen voor leden een partij kwetsbaar maakt voor gecoördineerde beïnvloeding van binnenuit, zeker in een gepolariseerde omgeving.
Mogelijke gevolgen voor het politieke landschap
Als het voorstel in (nagenoeg) deze vorm wordt aangenomen, zal vooral de PVV voor een keuze komen te staan: de partijstructuur aanpassen of zich niet kunnen inschrijven voor nationale verkiezingen. Andere partijen hebben doorgaans al een ledenstructuur met congressen en interne besluitvorming, al verschillen de mate van invloed en de organisatievorm per partij.
Breder kan zo’n wet leiden tot meer uniformiteit in de manier waarop partijen functioneren. Dat kan de vergelijkbaarheid en transparantie vergroten, maar het beperkt ook de ruimte voor uiteenlopende organisatiemodellen. Afhankelijk van de definitieve tekst kan er bovendien een periode van overgangsrecht komen, waarin partijen hun statuten en procedures moeten aanpassen. De uitvoerbaarheid – bijvoorbeeld controle op naleving en sancties – wordt dan een belangrijk aandachtspunt.
Hoe nu verder?
De komende periode is het advies van de Raad van State cruciaal. Dat advies kan richting geven aan de Kamerdebatten en eventuele aanpassingen. Daarna is het aan de Tweede en Eerste Kamer om te beslissen of, en in welke vorm, de nieuwe regels er komen. Ondertussen blijft de politieke discussie scherp. Voorstanders leggen de nadruk op versterking van interne democratie en legitimiteit; tegenstanders waarschuwen voor politieke uitsluiting via de vorm in plaats van via het debat.
Wat ook de uitkomst wordt, de discussie raakt aan een principiële vraag: hoeveel vrijheid moeten partijen hebben om zichzelf te organiseren, en hoeveel interne inspraak hoort daar tegenover te staan? Het antwoord daarop zal bepalen of dit voorstel wordt gezien als een stap vooruit in de kwaliteit van onze politieke instituties, of als een te vergaande beperking die de keuze van de kiezer inperkt.
Kortom: het debat is nog lang niet klaar. Eerst volgt het oordeel van de Raad van State, daarna is het woord aan de Kamer. Tot die tijd groeit de spanning rond een voorstel dat het hart raakt van hoe politieke partijen in Nederland werken.








